Er zijn zes kleine groepen mensen in Cambodja, welke taalkundig verwant zijn: De Chong, de Por (Peur, Peer), de Samre de Saoch, de Somray en de Suoy (Suy)
Deze groepen onderscheiden zich allen taalkundig en etnisch van de Khmer meerderheid.
In totaal zijn ze met minder dan 10.000 mensen, waarvan sommige stammen slechts een paar honderd stamleden heeft.
De Chong mensen wonen ook in de Thaise provincies Chantaburi en Trat, die net over de grens liggen. Historisch gezien, waren zij de vroegere inwoners van Cambodja en waarschijnlijk nog eerder dan de Khmers. Tijdens de Angkor periode
dienden sommige van deze groepen zeer waarschijnlijk als slaven van de Khmers. Ze staan ook bekend als verbouwers en verzamelaars van kardemom.
Tijdens de overheersing van de Rode Khmer werden sommige van deze groepen vervolgd. Anderen verloren hun traditionele landbouwgebieden tijdens de burgeroorlog, welke tientallen jaren duurde. Momenteel
leven zij verspreid ten westen van de rivier Mekong. De meesten van hen spreken de huidige landstaal, Khmer, en worden steeds meer opgenomen in de Cambodjaanse samenleving. Veel jongeren uit deze groepen
spreken nu alleen nog maar Khmer. In sommige gevallen spreken slechts een paar oudere mensen nog hun oorspronkelijke taal.
Het is zeer waarschijnlijk, dat in veel gevallen deze ongeschreven taal zal uitsterven. De informatie over deze berggroepen is echter zeer beperkt. Uit een recent onderzoek,
waarvoor men naar de Chong wilde reizen, bleek dat men personen meer van deze groep kon vinden. Hoewel er historische aanwijzingen over deze groep is, zijn de stamleden waarschijnlijk niet meer aanwezig in Cambodja.
Hoe ziet hun leven eruit?
Ze leven in kleine, afgelegen, geïsoleerde dorpen die vaak in zwaar beboste gebieden liggen. Voor levensonderhoud verbouwen ze hoofdzakelijk rijst. Hun akkers liggen gewoonlijk buiten het dorp in het bos en elke paar jaar nemen
zij een nieuwe akker. Ze zijn erg afhankelijk van de moessonregens en bij overstromingen of droogte worden zij met een voedseltekort geconfronteerd. Ze verbouwen ook enkele soorten groente en bananen.
Verder verzamelen ze, wat ze in het bos vinden: zoals hars, brandhout en houtskool. Sommigen leven nog in de Kardemom bergen en verzamelen kardemom uit het bos. Ze leven meestal in nederige,
op palen gebouwde, huizen met slechts één kamer. Hun daken en muren zijn gemaakt van bladeren, bamboe of hout. Ze kleden zich als de
gewone Khmers, wat in principe een westerse stijl is. De meeste zijn niet-geletterd. Hun onderwijskansen zijn vrij beperkt en worden gegeven in de nationale taal, Khmer.
Wat zijn hun opvattingen? De Pearic hebben voornamelijk een animistisch geloof. Zij aanbidden Neak Ta of Arak, van wie ze geloven dat deze geesten machtig zijn en hen kwaad kan doen. Ze offeren aan deze geesten om hen te kalmeren.
Vaak beoefenen ze ook de traditionele geneeskunde, wat een mengsel is van spiritisme, waarbij men medicinale planten gebruikt, die in het bos gezocht zijn. Echter, de meeste van deze praktijken helpen niet en
sommige verergeren zelfs. Ze zijn erg bijgelovig en leven in grote angst voor deze geesten. Bijvoorbeeld, degenen die vlakbij de Kardemom jungle wonen, hebben zeer specifieke "regels" over hoe ze zich moet
gedragen, wanneer ze kardemom in de jungle zoeken.
Wat zijn hun behoeften? Ze zijn erg arm en er wordt door de Khmer meerderheid op hen neergekeken. Ze hebben geen toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. Belangrijk is, dat zij hierbij geholpen worden.